Als kind zong ik uit volle borst mee met de aubade bij het
gemeentehuis. M’n rood, wit, blauw versierde fiets parkeerde ik onder de
wapperende driekleur. Ik liet mijn oranje ballon op en voelde me geborgen en
verbonden met de kinderen om mij heen. Op 4 mei maakten de halfstok hangende
vlaggen in de straat indruk op me. Ik voelde dat we allemaal aan iets heel belangrijks
dachten. De dag erop was het feest en lachte het rood, wit, blauw me vrolijk
toe. Toen ik mijn zwemdiploma haalde en ik later slaagde voor de middelbare
school hingen we hem uit. Hij versierde kaasblokjes en stukjes haring. Met
weemoed denk ik terug aan mijn vlag.
De vlag, die rood, wit, blauwe. Ik zie hem nog vaak maar het is mijn
vlag niet meer.
Mijn vlag is gestolen.
Mijn vlag staat nu symbool voor eenheid van witte boze mensen.
Hij staat sinds kort In de plenaire zaal van de tweede kamer. Symbool
van eenheid van onze natie. Onze natie bestaat uit mensen die binnen de lijntjes
op de landkaart wonen. De kleuren zijn nog hetzelfde alleen de lijntjes zijn geruisloos
verschoven.
Op twitter leuken racistische lieden hun gebruikersnaam op met mijn
vlag. Hij overschaduwt op onsympathieke wijze menig profielfoto op facebook.
Hij prijkt op bomber-jacks en motorjassen van ongure figuren en gaat als trouwe
kameraad mee naar demonstraties van Pegida. Mijn vlag staat nu symbool voor eenheid
van witte boze mensen die de lijntjes trekken tussen hen en andere
Nederlanders. Deze culturele toe-eigening lijkt zich geruisloos te voltrekken.
Ik voel me als een hindoe die rouwt om het verlies van zijn heilige swastika.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten